Peeters

10. Het beeldhouwwerk


239
240
241
242
243
244
245
246
247
248
249
250
251
252
253
254
255
256
257
258
259
260
261
262
263
264
265
266
267
268
269
270
Noten
1.NDB Amsterdam, Cuypers' Brievenboeken, 26 october 1908. Alleen al aan de straalkapellen zijn er minstens zes typen te onderscheiden. In de bouwloodsen nrs. 65, 81, 82, 97, 107, 602, 654. Vgl. ook de schetsen van de gebroeders Donkers: Mosmans 1931, 299, ongenummerde afbeelding.
2.Jaarverslag van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, 16 mei 1918 - 31 december 1919, 70; J. Ruskin, 'The Nature of Gothic', chapter VI in volume II van The Stones of Venice, 1851-1853; K. Scheffler, Der Geist der Gotik, 1917; H. Thunnissen, 'De Bossche Kathedraal als monument van bouwkunst en beeldhouwkunst', Het Gildeboek 24 (1941), 84-99; Th. Haakma Wagenaar, Memorandum Domtoren II, De restauratie van 1901-1931, Utrecht 1975, 59-60 en Voorbericht in 1, 2; J.J. Vriend, Nederland bouwt in natuur- en baksteen, Utrecht 1951, 100-101; Aart van der Leeuw, Vluchtige Begroetingen, 13e druk, 's-Gravenhage 1954, 28-29: 'De Kathedraal' (1e druk 1925).
3.Vgl. Margot Braun-Reichenbacher, Das Ast- und Laubwerk. Entwicklung, Merkmale und Bedeutung einer spätgotischen Ornamentform, Nürnberg 1966.
4.Lottlisa Behling, Die Pflanzenwelt der mittelalterlichen Kathedralen, Köln-Graz 1964, 108 vv. en afb. 16 en 22; zie ook Viollet-le-Duc, Dictionnaire raisonné de l'architecture française, t. IV, Paris 1859, i.v. 'Crochet'.
5.Zulke ruiterbeeldjes door Viollet-le-Duc gereconstrueerd op de trapleuningen van de hoofdingang aan de binnenplaats van het kasteel Pierrefonds. Cuypers paste ze toe op de trapgevels aan de westkant van het Centraal Station te Amsterdam.
6.Mosmans 1931, afb. 165 op p. 262.
7.J. Hezenmans 1895, pl. X-XI, naar tekeningen van L. Hezenmans uit 1868 (Tekeningenarchief Restauratiewerken nr. 22). In hetzelfde plaatwerk ook de baldakijnen boven de oudtestamentische vorsten en vorstinnen (pl. XII) en het type baldakijnen en voetstukken in de portaalwangen en tegen de steunberen (pl. XIV). Eén zulk voetstuk in origineel werk is bewaard gebleven: bouwloodsen nr. 56, het is in de top van de nis voorzien van een merkteken.
8.Mosmans 1931 afb. 173 op p. 269; J.J. van Ysendyck, Documents classés de l'art dans les Pays-Bas du xe au XVIIIe siècle, fasc. l (Bruxelles, octobre 1880), s.v. 'Linteaux', pl. 4.
9.Mosmans 1931, 131 en 269.
10.S. Schele, Cornelis Bos. A Study of the Origins of the Netherland Grotesque, Stockholm 1965, catalogus nrs. 123-127, pp. 169-170 en pl. 37-38; vgl. ook de niet aan Bos toegeschreven nrs. 270-273, pp. 216-217 en pl. 67.
11.Smits 1907, 162-171.
12.'Prae-advies over de restauratie der Kathedraal van St. Jan te 's-Hertogenbosch', opgenomen in Notulen van de Vergaderingen van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, Afdeeling voor het behoud en de herstelling, gehouden in het jaar 1918, 's-Gravenhage 1918, 44-49. Zie ook Jaarverslag der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg 1918, 70, en 1919, 72 vv.
13.'Prae-advies', 46.
14.Ibid., 47-48.
15.Mosmans 1935 a.
16.Vgl. W. Boeheim, Handbuch der Waffenkunde, Leipzig 1890, 138, fig. 150; vgl. kleding op de retabels van Jacob de Baerze, 1390-1392, uit de Kartuize van Champmol in het Museum van Dijon; M. Beaulieu et J. Baylé, Le costume en Bourgogne, Paris 1956, pl. II; vgl. beelden van Karel de Grote en Alexander de Grote, afkomstig van de gevel van het raadhuis van Kampen, nu in de Broederpoort aldaar bewaard, ± 1345-1350 gedateerd door D.P.R.A. Bouvy, Middeleeuwse beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden, Amsterdam 1947, 32-33 (zie ook hierna noot 28); vgl. albasten ridderfiguur in het Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen, afgebeeld in M. Konrad, Meisterwerke der Skulptur in Flandern und Brabant, Berlin 1928, Taf. 66.
17.Smits 1907, 176; Van Dijck 1973, 110.
18.J. de Borchgrave d'Altena, 'Le mobilier et les écoinçons de l'église Notre-Dame du Sablon à Bruxelles', Bulletin de la Société Royale d'Archéologie de Bruxelles 1935, 154-164, fig. 12.
19.J. de Borchgrave d'Altena, 'Les stalles de l'église Saint-Sulpice à Diest', Bulletin de la Société Royale d'Archéologie de Bruxelles 1938, 31-39; Steppe/Smeyers/Lauwerys, 128: veel legendarisch volk in Diest, ook een zeeridder, een meermin en een harpij.
20.J. Steppe en F. van Molle, 'De koorbanken van de Onze Lieve Vrouwkerk te Aarschot', Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen 2 (1950), 231; Steppe/Smeyers/Lauwerys, pl. 33: geen stereotype wildeman, want onbehaard, gemutst en met hartvormig maskerschild.
21.Voor het wildemans-thema zie verder R. Bernheimer, Wild Men in the Middle Ages. A Study in Art, Sentiment and Demonology, Cambridge 1952; T. Husband, The Wild Man. Medieval Myth and Symbolism, The Metropolitan Museum of Art, New York 1980. Voor Den Bosch en andere Nederlandse voorbeelden: Peeters 1962 a, kol. 43-72; voor de wildemannen als tenanten van het Bossche wapen: H.J.H. Bossink, 'Het wapen van 's-Hertogenbosch', VHB VIII (1979), 245-269. Een wildeman als schildhouder ook in een reliëf van de koorbanken van Berchem Sint Laureis, ± 1500, nu in de Koninklijke Musea van Brussel: A. Jansen en Ch. van Herck, Kerkelijke kunstschatten, Antwerpen 1949, afb. 176.
22.Vgl. Mosmans 1935 a, 140 en n. 3. Piet van Dongen, beeldhouwer in ruste te Bergen op Zoom, van 1939 tot 1946 aan de Sint Jan werkzaam, wie ik op 25 october 1979 een bezoek bracht, vertelde mij, in de reliëfs een rechtstreekse uitbeelding te zien van de psalmen die in de liturgie van de Goede Week een rol spelen, en droeg met verve teksten daaruit voor bij reproducties van de Bossche wimbergreliëfs. Hij behoorde overigens niet tot de beeldhouwers die deze reliëfs vernieuwend copieerden. Zie verder ook: F. Klingender, Animals in Art and Thought to the End of the Middle Ages, London 1971, 331. Een recente proeve van interpretatie van de hele cyclus te zamen, wildelieden inbegrepen: Elsa van der Pool, Wildemannen: kinderen van Adam, kunsthistorische scriptie, Universiteit van Amsterdam 1983.
23.Haslinghuis/Peeters, 461.
24.J. Halflants, Construction de Saint-Sulpice à Diest jusqu'à la mort de Sulpice van Vorst (1439), getypte licentiaatsthese Katholieke Universiteit van Leuven, 1958.
25.Roggen/Withof, 125-131; Lemaire/Rroggen/Leurs, 39.
26.Leurs 1937, 256-257.
27.Zie D. Roggen, 'Het beeldhouwwerk van het Mechelse Schepenhuis', GBK 3 (1936), 86-103; A. Janssens de Bisthoven, 'Het beeldhouwwerk van het Brugsche stadhuis', GBK 10 (1944), 7-81; D. Roggen en L. Verleyden, 'De portaalsculptuur van het Brusselsche stadhuis', GBK I (1934), 123-148.
28.Mosmans 1931, 522, afb. 305.
29.Mosmans 1935 a, platen tussen 144 en 145.
30.Witsen Elias 1937, 60.
31.F.C. Sillar and R.M. Meyler, The Symbolic Pig, Edinburgh-London 1961, 16-27.
32.Mosmans 1931, 103-107, afb. 62.
33.Van der Aa, 485; C.R. Hermans, 'Onderzoek naar de Noord-Brabandsche Muntplaatsen', Geschiedkundig Mengelwerk I, 112-116; Hanewinkel 1799, 12; Knippenberg 1923-1924, 98-99; Keller, 14.
34.Smits 1907, 174; Mosmans 1935 a, 155 n. 21; Mosmans 1935 b, 77-83, in het bijzonder 83 n. 3, zonder vermelding van de herkomst van dit gegeven.
35.Bundel 3 van de schriftelijke nalatenschap van J. Mosmans in het Gemeentearchief van 's-Hertogenbosch.
36.Mosmans 1935 a, 146-150; Mosmans 1935 b, 83 n. 4; Peeters, 1978, 190-191.
37.In bundel 3 van de schriftelijke nalatenschap van J. Mosmans in het Gemeentearchief van 's-Hertogenbosch.
38.Voor de uitbeelding van Karel de Grote in de middeleeuwen, zie het hoofdstuk 'Das Nachleben Karls des Grossen in der bildenden Kunst', in de Katalog Karl der Grosse, Werk und Wirkung, Aachen 1965, nrs. 671-777, met name nr. 740 (afb. 150): de titelminiatuur uit Jan Gielemans, Hagiologium Brabantinorum, 1476-1484, fol. II V., met het rijkswapen, wapen van de Franse koning en Brabants hertogelijk wapen. Aan de gevel van het raadhuis van Kampen stonden de beelden van Karel de Grote, Alexander de Grote, samen met de allegorische figuren van Matigheid, Trouw, Gerechtigheid en Barmhartigheid. Zie noot 6 hiervoren.
De Brabantse hertogengenealogie van Adam via Brabo Sylvius en Karel de Grote naar Godfried I en doorlopend tot 1442 vindt men bij Edmond de Dynter, Chronica nobilissimorum ducum Lotharingiae et Brabantiae (ed. P.F.X. de Ram, 3 dln, Brussel 1854-1860). Zie verder J.F.D. Blöte, 'Brabo Sylvius', HPG 1901, 's-Hertogenbosch 1904, 110-131, die het ontstaan van de sage van Brabo op omstreeks 1325 stelt; C. Butkens, Trophées tant sacrés que profanes du duché de Brabant, vol. I, La Haye 1724, 24, die zich niet wil ophouden met de 'vulgaire' meningen over een afstamming van de koningen van Troje of van Brabo, maar wel van het geslacht van Karel de Grote; Anonymus, Dit is die afcoemste ende genealogie der hertogen ende hertoginnen van Brabandt van (...) Salvius Brabon met zijn huysvrouwe Swana tot op keyzer Carolus de vijfde, Antwerpen 1564. Voor de Brabo-fontein van Quinten Matsijs: V. de Meyere, Vlaamsche volkskunst, Antwerpen 1934, 72.
39.Van de tien beelden in de nissen aan de buitenkant der straalkapellen is op 28 december 1945 door opzichter Frans van Dongen een lijst opgemaakt: Tekeningenarchief Restauratiewerken St. Jan nr. 595 (rubr. 2.35).
40.Bouwloodsen nrs. 72 en 91: zwaar verminkte beelden, ruim 1 m hoog; nrs. 256, 257, 550, 551: kraagstenen en gipsafgietsels van kraagstenen: niet alle met diermotieven, ook engelen waarvan een met cister. 550 (gips): twee honden, knagend aan twijgen, 551 (gips): een hond drukt de kop van een andere hond met zijn poot neer, te midden van krullerig en bultig bladwerk.
41.de jong (s.), pl. IV-VI; restauratieprijsvraagtekeningen van de gebroeders Frans en Henri Donkers, 1853-1855, in de verzamelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch; zie Mosmans 1931, afb. 165-167 op 262-264.
42.Hezenmans 1866, 111.
43.Mosmans 1931, 263. Thans zijn beide fragmenten in de Bouwloodsen: inv. nr. 24 (Salvator) en 37 (engel).
44.Hezenmans 1866, 112.
45.Hezenmans 1866, 111-113; Smits 1907, 187-189; L.C. Hezenmans, Souvenirs, notitieen schetsboekje beëindigd in 1868, in de Bouwloodsen van Sint Jan; G.P. Wilmer, Memorie omtrent de restauratie van St. Jans-kerk te 's Bosch, handschrift (1856-1860) in de Bouwloodsen van Sint Jan; Hezenmans 1868.
Voor de Abigael- en Esther-taferelen is de inspiratiebron indirect, via wellicht een 19de-eeuwse iconografische bron, de Speculum Humanae Salvationis, waarin de voetval van Abigael voor David (I Kon. 25) een prefiguratie is van het middelaarschap van Maria en het reiken van Assuerus' scepter aan Esther (Esther 2:17) voorafbeelding van de kroning van Maria. Op het altaarretabel van Konrad Witz in het Museum van Basel (tussen 1434 en 1447, afkomstig uit de augustijner St. Leonhardkirche aldaar; enkele panelen in musea te Dijon en Berlijn) komen beide thema's voor. Over de kroningsscène in de bovenste geveltop: in 1860 wordt wel van God de Vader gesproken als degene die de gekroonde Maagd zegent, maar in gevallen waar de scène is ingekort en niet de voltallige Drievuldigheid is weergegeven, is de met tiara gekroonde goddelijke persoon eerder als Christus te duiden, zoals Kronenburg doet (zie volgende noot).
46.Kronenburg dl 5, 1907, 509-511. Met het 'raam, waarop Maria bij Christus' geboorte in gloeiende kleuren', wordt het gebrandschilderd glas bedoeld van het atelier A.M. Schmitz te Aken uit 1865, dat op 26 october 1944 door een granaat-inslag geheel verwoest werd.
47.Hezenmans 1866, 112. De linkse (oostelijke) schildknaap of heraut vult eigenlijk niet een leemte, maar vervangt het enige beeld dat tevoren de contreforten nog sierde en dat door de gebroeders Donkers als een schim is getekend. Volgens Mosmans is een in de Bouwloodsen bewaard beeld (een mannelijke figuur met baard en lang gewaad, apostel? inv. nr. 52, ongeveer 1 m hoog) daarmee identiek. Mosmans 1931, 265-266 en afb. 168-169.
48.De Coo, 100-105.
49.Vgl. Behling, o.c. (zie noot 4), 92-95; R. Hatton, Handbook of Plant and Floral Ornament, Dover 1960 (eerste druk 1909), 289.
50.Het origineel met gipsaanvulling in de Bouwloodsen, inv. nr. 188. Vgl. een der misericorden van de 15de-eeuwse koorbanken in de Sint Salvator te Brugge: Steppe e.a. (zie noot 19), 67; een bloot knaapje met loopdriepoot op de achterzijde van de Kruisdraging van Hieronymus Bosch in het Kunsthistorisches Museum te Wenen, en op het rechterluik van de Bekoring van Antonius in het Museum van Lissabon een mannetje in een loophekje waaraan een drinkkan hangt. Symbolen van onschuld en onnozelheid? Zie D. Bax, Ontcijfering van Jeroen Bosch, 's-Gravenhage 1949, 127. In de Bouwloodsen ook nog van enkele andere kraagstenen de met gips aangevulde originelen: inv. nr. 68, 88, 121 (haasje), 323 (ezeltje) en 485 (de gebukte man met kaproen en buideltas).
51.NDB, Amsterdam: Cuypers' Brievenboeken dl. 8, 300-303: verslag op 19 dec. 1891 aan de Minister van Binnenlandsche Zaken van de inspectie der restauratiewerken op 17 dec.; 8, 857-858: 11 april 1893, over de Mariabeeldresten; van het Christusbeeld ware de 'straalkrans' te vervangen door een kruisnimbe; de rechterhand moet zegenend zijn (dit advies blijkbaar niet opgevolgd); 13, 94-96: 12 dec. 1904: de profeet en de krijgsman vermeld. De eerste nu in het Noordbrabants Museum, de tweede in de Bouwloodsen (inv. nr. 20).
52.Mosmans 1931, afb. 205-206 op 306-307. Zie ook noot 91 hierna.
53.Gids voor het Museum, 1926, nrs. 6769/74. Niet alle oude overblijfselen zijn aan het gebouw te localiseren. Mosmans nr. XXXI, fragment in de bouwloods nr. 270 bijvoorbeeld. Waar zat het?
54.Brief van de Rijksadviseurs voor de Monumenten aan de Minister van Binnenlandsche Zaken, 14 augustus 1874.
55.Hezenmans 1866, 104-105; Smits 1907, 181-184.
56.Mosmans 1931, 241-242.
57.Mosmans 1931, afb. 89 op p. 147 en afb. 93 op p. 154; zie ook Smits 1907, 132 en 184.
58.Mosmans 1931, afb. 87 op p. 145. Het origineel: bouwloods nr. 122.
59.Het zou kunnen, dat hier in plaats van Johannes Chrysostomus is voorgesteld Cyrillus van Alexandrië, in 1882 door paus Leo XIII tot kerkleraar verheven. Ook hij was, evenals Gregorius van Nazianze, een bestrijder van keizer Julianus de Afvallige.
60.De nrs. 6, 8, 9, 12, 13 en 14 afgebeeld bij Mosmans 1931, afb. 139 op p. 223. In een getypt geschrift (fotocopie Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist), gedateerd 10 mei 1949, heeft Jan Mosmans de voorstellingen geïnterpreteerd.
61.Peeters 1962 b, 1310; Hezenmans 1866, 169; Smits 1907, 128 n. 2; Mosmans 1931, 383-384 (de inscriptie zou in het baldakijn ingekrast zijn, en volgens Smits vals; in elk geval zijn cijfers en letters ook op de pijler geschilderd). Van Ysendyck, o.c. (zie noot 8), afl. uit 1888-1889, s.v. 'Sculptures', pl. 16.
62.Vgl. Roggen en Verleyden, l.c. (zie noot 27 hierboven).
63.Vgl. Hertha Leemans, De Sint-Gummaruskerk te Lier, Antwerpen-Utrecht 1972, 114, nr. 2 c en afb. 77.
64.Vgl. Reinhardt Wortmann, 'Die Parlerkonsolen des Ulmer Münsters. Ein Beitrag zur Baugeschichte des Langhauses', Bonner Jahrbücher 170 (1970), 289-311. De datering varieert van vóór 1391 tot rond 1430-1440, Wortmann: 1383-na 1392, over die jaren gespreid de schalkkraagstenen tot stand gekomen.
65.Hezenmans 1866, 191; Smits 1907, 185.
66.H.W. Janson, Apes and Ape Lore in the Middle Ages and the Renaissance, London 1952.
67.Mosmans 1931, 535. Van 3, 6 en 7 gipsafgietsels in de bouwloods: nrs. 133, 296 en 211.
68.Mosmans 1931, afb. 210-213 op 311-313. Bouwloods nrs. 5-19, 28-34, 320, 359.
69.Richard Hamann, 'Spätgotische Skulpturen der Wallfahrtskirche in Hal', in P. Clemen, Belgische Kunstdenkmäler I, München 1923, 203-246, Abb. 238 op p. 232. Vgl. ook de 'Dreimännleinstein' uit Nagold, 3de kwart 14de eeuw, Badisches Landesmuseum Württemberg.
70.Halflants, o.c. (zie noot 24), 78.
71.Behling, o.c. (zie noot 49), afb. 16.
72.Vgl. Leemans, o.c. (zie noot 63), passim. J. Kalf passeert de rijkgeschakeerde kapiteelsculptuur in Breda wel erg haastig (De Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, De voormalige Baronie van Breda, Utrecht 1912, 72).
73.De hele beeldencollectie beschreven en afgebeeld: 125 Heiligenbeelden.
74.In het KA een plattegrond van koor en transept met localisering der beelden, rond 1900. Een tweede plattegrond, rond 1940, met de nog onvoltooide beeldenreeks in het schip, genoteerd door opzichter Frans van Dongen. Mosmans 1931, 535, noemt schenkers van de beelden sinds 1891 zonder hen met de afzonderlijke heiligen te verbinden. Ook de Notulen der vergaderingen van het kerkbestuur vermelden nogal eens schenkingen zonder heiligennamen, bijvoorbeeld op 10 october 1888: twee beelden geschonken door wijlen pastoor B.J.G. van Rijckevorsel te Berkel, een beeld van de heer H.A. Gieliam, lid van het kerkbestuur, een beeld van mr. Alphons van Rijckevorsel. Het kerkbestuur laat er baldakijnen en voetstukken bij maken. Het Registrum memoriale parochiae geeft veel meer schenkersnamen dan de Notulen, blijkens 125 Heiligenbeelden (noot 73 hiervoren).
75.Notulen kerkbestuur 24 september 1891.
76.Notulen kerkbestuur 17 december 1889.
77.Notulen kerkbestuur 16 october 1889.
78.Notulen kerkbestuur 3 juli 1872.
79.Notulen kerkbestuur 17 januari 1873.
80.Aan deken mgr. Brekelmans aangeboden door Frits en Marie van der Ven-Boelens (aantekening in het KA).
81.Aantekening in KA: op 11 juni 1943 geplaatst.
82.'Mogelijkerwijs zal in de nabije toekomst de traditie van de "pilaarheiligen" worden voortgezet, wanneer ook Petrus Donders zijn plaats aan een van de pijlers van de Bossche St. Jan zal innemen.' Aldus in 125 Heiligenbeelden, 14.
83.De afgietsels van de doopvont en de reliëfs zijn in 1897 op last van Cuypers gemaakt. De verzameling afgietsels bestaat niet meer: zij bevond zich op de overdekte westelijke binnenplaats van het museum en werd vernietigd toen deze verbouwd werd (ontwerp 1959, bouwbegin 1960). Zie ook Beknopte Catalogus der pleisterafgietsels en andere reproductiën van kunstvoorwerpen in het Rijksmuseum te Amsterdam, Amsterdam 1915.
84.Op 29 juni 1885 zendt Cuypers een declaratie aan de minister wegens de kosten van vervoer van veertien stuks oude beeldhouwwerkfragmenten van Den Bosch naar het museum in Amsterdam, onder bijvoeging van een ontvangstbewijs d.d. 13 september 1884, van deze kosten, ƒ 24,50, van J. Schoonenburg & C.J. Maks, aan wie Cuypers dit bedrag alvast uit eigen middelen voldaan heeft voor het transport per kar en schip.
85.Zo ging het ook met de bouwfragmenten van de Dom van Utrecht in het Rijksmuseum; andere sculptuurresten daarvan kwamen onopvallend in de kelders van het Centraal Museum te Utrecht te liggen, nadat zij een tijd lang dienst gedaan hadden als blokken in de fietsenstalling van het museum.
86.Brief van 6 januari 1925 van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg aan de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, waarin instemming betuigd met de verzending der beeldhouwwerken van de Sint Jan uit het Rijksmuseum naar het museum van het Provinciaal Genootschap. Dat is meer in de geest van artikel 10 der voorwaarden waarop rijkssubsidie in restauratiekosten wordt verleend (voorwerpen en onderdelen zo veel mogelijk bewaren nabij het monument waartoe zij behoord hebben; voorwaarden die overigens in Cuypers' tijd nog niet op deze manier geformuleerd waren). Op 6 februari 1925 schrijft de minister, accoord te gaan.
87.In het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist afschriften van brieven van de voorzitter van het Genootschap aan de hoofddirecteur van het Rijksmuseum, 21 november 1932, van deze aan de minister, 21 juni 1933, van de Rijkscommissie aan de minister, juli 1933, van de hoofddirecteur van het Rijksmuseum aan de minister, 1 augustus 1933, van de Rijkscommissie aan de minister, 22 augustus 1933.
88.Na de restauratie, zo schreef Jan Kalf, directeur van het Rijksbureau, op 7 juli 1933 aan de minister, 'moet er in Den Bosch een definitief gebouw gesticht worden ter bewaring van alle gegevens, tekeningen, archieven en fragmenten die op de restauratie betrekking hebben'. In het archief van de Rijksdienst een verslag van de bespreking over de vrijlegging van de Sint Jan. Aanwezig: burgemeester Van Lanschot, Van der Steur, voorzitter van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, Jan Kalf, H. van Heeswijk, restauratiearchitect van de Sint Jan, directeur Pereij en adjunct-directeur Van Baalen van Gemeentewerken.
89.Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, Vertrouwelijke Mededeelingen juli-september 1933, no 67 (p. 24).
90.De mooiste voorbeelden van een Dom-museum, ook als gebouw authentiek met bouwen restauratiegeschiedenis verbonden, zijn het Museo dell'Opera del Duomo in Florence en het Musée de l'OEuvre Notre-Dame te Straatsburg. Beide waren bouwloods, werkhuis, tevens kantoor van de kerkfabriek met de hele bouwadministratie en atelier van de leidende bouwmeester. Vanouds werden er bouwtekeningen bewaard, nog niet verwerkte sculptuur, en, wanneer deze huizen eenmaal museum geworden zijn, ook de beelden en reliëfs, van de buitenkant der Domkerk afgenomen om hun verder verval tegen te gaan. De kwaliteit van het gebodene in beide musea is wel van een hoogte waarbij de fragmenten van de Sint Jan in het niet verdwijnen.
91.Van de fragmenten die het Rijksmuseum had, bestaan inventarislijsten, waarvan een exemplaar in het kerkarchief van Sint Jan berust en een copie in de nagelaten aantekeningen van Jan Mosmans in het gemeentearchief. De luchtboogbeelden van Museum Boymans-Van Beuningen zijn tijdens de grote verbouwingen naar het Rijksmuseum teruggestuurd en vandaar naar Den Bosch gekomen. Het Noordbrabants Museum bewaart thans 10 luchtboogbeelden, 2 spuiers, 3 luchtboogstandbeelden, 2 hogels, een kraagsteen, het hondebeeld afkomstig van een der straalkapellen; 10 wimbergreliëfs zijn terug in de loodsen gekomen. Zie ook: getypte Catalogus van de bouwfragmenten in het Rijksmuseum te Amsterdam (waarvan een exemplaar in de bibliotheek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist): voetstuk hb. 1246 (s.), gewelfsteen en draagsteen 8653; diversen 8652/3 - 8945/6/7 - 10 347 (s.), kolom 10 199 (s.), chimère 1247-73 (s.), beeld 1244/5 (s.), 193/4 (s.).
92.Voor nieuwe plannen en hun realisering, zie het slot van hoofdstuk 7.
C. Peeters, 'De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch' (1985) 239-290